Mien Ruys
12 april 1904 - 9 januari 1999

In talloze publicaties in binnen- en buitenland, in diverse radio- en TV- uitzendingen en documentaires is reeds tijdens haar leven, maar ook na haar overlijden veel aandacht besteed aan leven en werk van de grande dame van de Nederlandse tuinarchitectuur, Mien Ruys.

In 2003 is een begin gemaakt met de voorbereidingen voor een uitgebreide biografie van Mien Ruys. Met medewerking van Buro Mien Ruys te Amsterdam, Wageningen Universiteit en anderen heeft drs. L.D. den Dulk (Cantua Tuinhistorisch Onderzoek) gewerkt aan een uitgebreid onderzoek dat moest uitmonden in de totstandkoming van de biografie, die in de loop van 2017 zal verschijnen bij De Hef publishers.

Twee biografen gingen hem reeds voor. In 1983 verscheen een scriptie van Reinko Geertsema: ‘Mien Ruys: beschrijving en documentatie van haar beroepspraktijk’ Vakgroep Landschapsarchitectuur Landbouwhogeschool Wageningen, 268 pagina’s.

Bonica Zijlstra is de auteur van ‘Mien Ruys, aspecten van leven en werk van een Nederlandse tuin- en landschapsarchitecte’ , 1990, Nederlandse Tuinenstichting en Stichting Tuinen Mien Ruys, 80 pagina’s.

Mien Ruys, hoe het allemaal begon…
‘Heden is mijn loopbaan begonnen', schreef Mien Ruys (1904) op 19-jarige leeftijd in haar dagboek. Bij Moerheim (Koninklijke Kwekerij Moerheim v/h B. Ruys B.V), de in die tijd wereldvermaarde vaste plantenkwekerij van haar ouders in Dedemsvaart, was toen voorzichtig een begin gemaakt met een afdeling ontwerpen. Mien kreeg daar al spoedig de leiding van, want haar belangstelling gold niet zozeer het kweken van planten, maar veel meer hun toepassing in tuin en landschap. Omdat er toen in Nederland in die richting nog geen opleidingen bestonden, studeerde ze enige tijd in Berlijn en volgde ze stages in Engeland. Vakliteratuur bestond in die tijd nauwelijks of niet.

Om zelf ervaring op te doen experimenteerde ze met vormen en planten in de moestuin van haar ouders. Vanuit het ouderlijk huis trok ze een kaarsrecht pad de tuin in, tot tussen de vruchtbomen. Daar maakte ze een dwarspad en precies op de kruising een kleine vierkante vijver. Rond die vijver en onder de bomen zette ze alle planten die ze mooi vond. Na een jaar was daar weinig van over. Ze had planten gebruikt die thuishoren op een kalkrijke bodem en niet wilden gedijen op de wat zurige grond in Dedemsvaart. Ze moest kiezen. Of de bodemgesteldheid veranderen of het plantenassortiment aanpassen. Het werd het laatste en dit werd voor haar een belangrijke stelregel: kiezen voor planten die thuishoren bij de gegeven omstandigheden.

In de jaren '30 studeerde ze enige jaren architectuur en werd beïnvloed door de zg. Delftse School, een architectuur met zware, statige, monumentale gevels. Maar haar hart ging uit naar eenvoud en helderheid en dat leidde ertoe dat ze ging samenwerken met een groep belangrijke architecten uit Amsterdam (“de 8”) en Rotterdam (“de Opbouw”). Enkele namen uit deze groep zijn Merkelbach en Rietveld.

Haar ontwerpen: eenvoud en helderheid 
Haar biograaf Reinco Geertsema onderscheidde drie periodes in haar werk. Tot omstreeks 1945 waren haar opdrachten in hoofdzaak grotere particuliere tuinen, waar de vaste plantenborder altijd een hoofdrol speelde. Na de oorlog, de tijd van wederopbouw, had ze veel werk voor woningbouwverenigingen en maakte ze veel ‘gemeenschappelijke tuinen'. Veel ontwerpen uit die periode werden gekenmerkt door schuine lijnen.

Op zoek naar een optimaal gebruik van de buitenruimte ontwierp ze paden, terrassen en plantvakken onder een schuine hoek ten opzichte van de gebouwen en in contrast ermee. Zo kreeg ze in die periode de bijnaam ‘Schuine Mien'. Vanaf de jaren '60 werden de schuine lijnen weer recht, met vaak strakke blokken van geschoren groen in contrast met een uitbundig gebruik van vaste planten.

Altijd zocht ze naar de essentie van de ruimte en de mogelijkheden van de plek; een eenvoudige, functionele indeling, met een losse, natuurlijke beplanting. Dit laatste onderscheidde haar van haar collega's uit die tijd. Ook zij zochten naar eenvoud en helderheid, maar vonden vaste plantenborders een onnodige versiering. Mien Ruys meende daarentegen dat vaste planten juist de natuurbeleving in een tuin mogelijk maken, een in haar ogen belangrijke functie van de tuin. Waarschijnlijk juist hierdoor ontving ze veel opdrachten voor particuliere tuinen en kreeg ze met haar ideeën in de loop der tijd veel navolgers.

Proeftuinen 
De Tuinen Mien Ruys zijn proeftuinen. Vanaf het prille begin staat het experimenteren met planten, materialen en vormgeving voorop. Om ervaring op te doen met de planten die op de kwekerij werden gekweekt, experimenteerde ze in de boomgaard en de groentetuin van haar ouders met planten voor zon en schaduw. Die eerste twee tuinen bestaan nog steeds: de verwilderingstuin en de oude proeftuin met de grote border. In de loop der jaren volgden nieuwe proeven.

Een bekend experiment uit de jaren '60 is de proef met het toepassen van spoorbielzen, hetgeen leidde tot een zeer royaal gebruik van spoorbielzen in de Nederlandse tuinen.
Dit leverde Mien Ruys de naam “Bielzen Mien” op. Ook het gebruik van de uitgewassen grindtegel (de zg. griontegel) komt uit de ideeënkoker van Mien Ruys. De ervaringen waren in eerste instantie belangrijk voor haar tuinarchitectenbureau. Later konden echter ook de lezers van het door Mien Ruys opgerichte kwartaalblad Onze Eigen Tuin en de bezoekers van de Tuinen Mien Ruys volop profiteren van deze kennis en ervaringen.

Mien Ruys overleed in 1999 in Dedemsvaart op 94-jarige leeftijd.

In het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland is een uitgebreid hoofdstuk over Mien Ruys opgenomen.