De moeilijkheid is om hierin dan toch een zekere eenheid te bewaren en om in het trachten naar afwisseling niet te vervallen in een zekere overladenheid.
Een tuin die in één blik te overzien is, heeft op de duur iets eentonigs, omdat er niets aan onze fantasie wordt overgelaten. Hier zijn geen onverwachte verscholen hoekjes of een doorkijkje in een haag waar we onweerstaanbaar heengetrokken worden, vol verwachting naar het onbekende. Maar een tuin daarentegen die geheel onderverdeeld is in vakken, in verschillende aparte tuintjes, heeft naast veel bekoring, de groote fout vermoeiend te worden door een teveel aan motieven.
Hebben we als hoofdmotief een wijd en ruim grasveld, een mooi vergezicht, dan zoeken we hier buiten naar de bedoelde afwisseling die op allerlei manieren te vinden is in bloemenborders in verschillende kleuren, in rozen, in een beplanting met rotsplanten of een heituintje, al naar de ligging van het terrein met zich meebrengt. Maar deze onderverdeeling van de tuin mag van het hoofdmotief niet geheel los staan. De overgangen moeten zoo zijn, dat we ze ons niet realiseren, dat het verschil niet tot ons bewustzijn doordringt, zoo vanzelfsprekend moet één motief vervloeien in een ander. Hoewel vervloeien misschien niet het juiste woord is want in vele gevallen zoeken we naar een krachtige, positieve afscheiding, maar ook in dit geval blijft een overgangsmotief gewenscht. En één van deze overgangen vinden we in de afwisseling van licht en donker.
Op allerlei manieren is een „licht-en-donker’’-effect te bereiken en wel in de eerste plaats in de gewone vorm van schaduw van boomen. De donkere geheimzinnige duisternis van een boschpad lokt ons weg uit de warme, blikkerende middagzon en als een weldaad glijdt het groengezeefde licht over onze oogen. Maar als we in een bosch Ioopen, in diepe schaduw, worden we onweerstaanbaar getrokken naar een verre, lichte, open plek. Hel valt het volle zonlicht hier naar binnen en als een muur staat rondom het bosch en we realiseren ons plotseling, dat de waarde van een bosch ligt in zijn open plekken en dat we nog nooit zoo de zon hebben liefgehad als hier, omgeven door het donkere bosch.
De bekoring die in deze contrasten ligt, is ook op kleinere schaal in de tuin te bereiken. Een groepje hoogopgaande hazelaars staat aan het eind van een zonnig tuinpad. Als een boog groeien de takken over het pad heen naar elkaar toe, opeens een donkere schaduwplek werpend in dit zonnig gedeelte. Een paar meter verder wijken ze weer uiteen en waar juist weer de zon naar binnen schijnt, staat een goudkleurige vlier, van ver al fel oplichtend. Een toevallig ontstaan effect, maar niettegenstaande zijn eenvoud iedere zonnedag opnieuw van dezelfde stralende bekoring.
Zoekend naar een mogelijkheid door beplanting dit effect te bereiken, moeten we er voor oppassen nooit een ruim grasveld in tweeën te splitsen. Wel op zij van het gazon zal soms een laantje kunnen ontstaan. Omdat voor zwaardere boomen in onze tuinen gewoonlijk geen plaats is, nemen we bloeiende stammetjes van Meidoorn, Malus of Prunus.
Vooral Prunus pissardii en de var. nigra komen hiervoor in aanmerking, omdat ze met hun donkere blad het gezochte effect nog versterken. Als het met de indeeling van het geheele terrein overeen komt, zou zoo’n laantje gelegd kunnen worden in de as van een van de ramen van het huis, b.v. van de studeerkamer, waar de blik gedwongen wordt recht vooruit, rustig en zonder afleiding. De regelmaat van de boomen, twee aan twee tegenover elkaar, doen bovendien het terrein van een ongekende diepte schijnen. Maar inplaats van een geheel laantje of groote heestergroepen, kan ook al een enkel ding het gewenschte contrast vormen. Een brugje geeft een verbinding tusschen twee tuingedeelten. Een treurberk buigt zich erover heen en een wilde kamperfoelie rankt hierin naar boven, valt in groote overdaad aan de andere kant naar beneden, waar lange ranken neerhangen tot in het water, een van ver al trekkende, donkere opening.
Zoo krijgt een groot grasveld leven door een enkele alleenstaande boom, waar de zon doorheen schijnt, grillige, dansende lichtplekken vormend. Maar naast dit eenigszins vormlooze en wisselende schaduweffect bestaat nog een geheel ander „licht-donker” motief. In warme landen met felle belichting komt dit eerder tot zijn recht, maar behoeft bij ons daarom nog niet verwaarloosd te worden. Dit scherpere contrast is altijd eigenlijk meer architectonisch, omdat in de meeste gevallen planten niet die scherpe uitgesproken slagschaduwen vormen. Een tuinmuur of een rechtgeknipte haag kunnen dit doen, maar bovenal een pergola. Een pergola kan bedoeld zijn zuiver als mogelijkheid tot het gebruik van klimplanten; in dat geval komt de vorm en het soort materiaal van de palen of bogen zelf in de tweede plaats. Het vormt dan een rijk bloeiend, overdekt pad door de tuin, een donkere, schaduwrijke gang.
Maar een pergola kan ook uitsluitend ontworpen zijn om schaduwen te werpen. Dan moet de begroeiing geheel ondergeschikt zijn, mag een enkele ijle klimplant het scherpe lijnenspel slechts even onderbreken. Een verrassend en boeiend effect is hier mogelijk, dat we vooral in Duitschland in praktijk zien gebracht bij moderne landhuizen of in daktuinen.
Wanneer zoo’n pergola dwars door de tuin gaat, worden de schaduwen op het pad geworpen waar ze betrekkelijk weinig spreken. Onmiddellijk tegen het huis gebouwd echter, of langs de geheele lengte van een tuinmuur, kan de regelmatige herhaling van de evenwijdige, krachtige schaduwlijnen op de witte muur van een vreemde, boeiende bekoring zijn. Hier is materiaal hoofdzaak, naast volmaakte proporties en blijft de beplanting geheel bijkomstig.
Op donkere, lichtlooze dagen, is de overdekte gang een pergola zonder meer, maar als de zon schijnt, danst een nieuw leven er over van onweerstaanbare, lichtende vroolijkheid.
Op welke wijze we het ook zoeken, de wisseling van licht en donker geeft steeds dezelfde en altijd verrassende bekoring.