Een tijd lang wilde men de natuur overbrengen in onze tuinen, alles sterk verkleind natuurlijk en dacht men in ’t plaatsen van verborgen tempels en nagebootste ruïnes, aan ’t eind van zinloos kronkelende paden, de natuur weer te hebben leeren kennen. Nabootsing van al wat landelijk is werd ideaal. Alsof nabootsing ooit een doel kon zijn!
Wat ons boeit in de natuur is het groote. De verre horizon en de wijde hemel boven ons en het intense leven van plant en dier; niet zacht en liefelijk, maar fel en hard, een meedoogenlooze strijd om het bestaan. Dit kunnen we niet overbrengen in onze tuin op verkleinde schaal; de tuin is geen natuur meer en alle conscientieuse nabootsing is zinloos.
Wel kunnen we iets van het leven om ons heen in de tuin overbrengen, maar tegen een achtergrond, waarin het verstand van de mensch kenbaar is. De tuin moet geen nabootsing zijn, maar een schepping. In lijn- en kleurenspel kan een bepaalde gedachte tot uiting komen. Aanpassing bij huis en omgeving is dan een eerste vereischte.
Bij de moderne architectuur is een rechtlijnige tuinaanleg voor de hand liggend, zonder koud en zakelijk te moeten zijn. Ook hier bleef een vallen van 't eene uiterste in t andere niet uit. De moderne stadstuin werd strak rechtlijnig, omgeven door een witte muur en doorsneden door paden, soms zelfs van marmergruis om ze des te sterker uit te doen komen. Bloemen werden geweerd in deze „tuin”.
Gelukkig zag men gauw in, dat de tuin niet bedoeld is als voortzetting van het huis zonder meer, niet een kamer buiten, maar dat de tuin een heel eigen leven moet hebben en weer klonk het: „terug naar de natuur”, maar nu niet als nabootsing, maar een wikken en wegen van kleuren en vormen om zoodoende tot een harmonieerend geheel te komen.
Bij iedere nieuwe aanleg moet men dus beginnen de sfeer van huis en omgeving te begrijpen. In het hier omschreven geval was de opgave niet licht. Het huis n.l. bestond uit een mengelmoes van 17e eeuwsche burcht en moderne boerderij. Wonderlijk is het, hoe dit niet tot een stijllooze potpourri voerde, maar tot een prachtig stemmingsvol geheel. De nabootsing van iets ouds was hier zoo in de perfectie doorgevoerd, dat geen storende indruk werd verkregen, maar dat iedere keer opnieuw het herzien een indruk gaf en nog geeft van rust en harmonie.
In de tuin moest in de onmiddellijke nabijheid van het huis het type boerderij kenbaar zijn. De oprit bleef geheel afgescheiden van de rest; het huis, niet hooger liggend dan de omgeving, had dus geen muurtjes noodig, maar het gras werd doorgetrokken tot aan de muur en aan de Zuidkant kwam een rij geschoren Linden. Een laag hegje met een bloemenrandje er tegen en een baksteenen paadje er langs als eenige aanleg vlak om huis.
Op zij was een plaatsje voor bank en tafel om buiten thee te kunnen drinken of te eten en hier ontstond een rechtlijnige rozentuin, omgeven door een „Sweet Briar”-haag met in ‘t midden een zonnewijzer en vier ouderwetsche Buxusbollen, de bedden eenvoudig vierkant, omiijnd door thymranden en Lavendel.
Verder weg werd de indeeling vrijer, minder gebonden aan huis, maar eenvoud van lijn bleef hier hootdzaak. Over een groot ruim grasveld heen ziet men op een border met in de achtergrond Prunus, Lijsterbes en een zware Vogelkers. Hier en daar verspreid in ’t gras staan slanke berken die met hun wisselend schaduwspel het groen verlevendigen. Afgescheiden van dit grasveld door een haag is een dubbele border met v.n.l. Lupinen en Irissen met een 4M. breede grasband er tusschen, een uitbundige kleurenweelde in de voorzomer.
De heele aanleg is rechtlijnig en sober en niettegenstaande dit toch vol van romantiek. Hooge hagen sluiten geheel af van de weg en geen vreemde blikken kunnen hier doordringen. Dit is een sprookjesland, ’s Avonds dansen elfen onder de berken en dadelijk komt door de poort een ridder. Moderne romantiek?