Voor de flatbewoner draait het vooral om de parken en de bomen waarop hij uitziet. Voor de tuinbezitter omvat het in de eerste plaats zijn eigen tuin.
Als we nadenken over de betekenis van "groen" gaat het vooral om planten en dan meestal over heesters, bomen en coniferen hoewel de vaste planten, zelfs gras er ook bij horen. Groen is voor dat alles een verzamelnaam. Grijs- en bruinbladige struiken worden ook groen genoemd, nietegenstaande hun eindeloze variatie van tinten. Alle bloei is meestal maar kortstondig en voegt slechts tijdelijk een andere kleur toe.
Bij de samenstelling van een beplanting gaat het vooral om die nuances van groen. Geel-groen en bruin-groen zijn lelijk bij elkaar, dat ontdek je als je een grijsbladige Cotoneaster zet naast Magnolia soulangeana. Dan zie je pas hoe geel het blad van die Magnolia is en dat de sierlijke jasmijn (Philadelphus Belle Etoile) er beter bij past doordat ook zijn blad neigt naar geel. Vooral bij coniferen zijn tegenstellingen in kleur meestal storend. Rust en eenheid zijn heel belangrijk maar het geheel mag ook weer niet ontaarden in saaiheid.
Het gaat niet alleen en zelfs niet allereerst om de kleur van het groen. Vorm van het blad - groot of klein - getand of gaaf - zijn net zo ingrijpend voor het totaalbeeld.
Contrasten kunnen soms boeiend zijn: kleine berkenblaadjes die neerdruppelen boven machtig groot-hoefblad. De overhangende takken van de fijnbladige bamboe (Sinarundinaria nitida) naast het fluwelige forse blad van Hydrangea aspera.
Behalve bladvorm is ook de groei van elk individu heel verschillend: stijl rechtop, bol vormig of breed. Vele uiteenlopende types in elkaars buurt kunnen hinderlijk werken. De noodzakelijke eenheid en rust kunnen we mede bereiken door verschil in aantal van de te planten groepen: een enkele zuilvorm temidden van een flink aantal breed uitgroeiende struiken, zoals een Cornus kousa in een veldje van kruipende Symphoricarpos Hancock. Al heb je een voorkeur voor seringen dan zijn ze nog niet op hun plaats in een klein tuintje want de bloei duurt kort ten opzichte van de vrij saaie struik die een grote oppervlakte in beslag neemt. Daarom liever Osmarea burkwoodii die smaller en bovendien groenblijvend is. In de voorgrond is dan nog plaats voor de in april bloeiende Corylopsis pauciflora.
Door planten bij elkaar te zetten die een voorkeur hebben voor eenzelfde ligging en grondsoort ontstaat ook een zekere eenheid: kornoelje (Comus mas) tussen struikvormige klimop (Hedera Arborescens) in de schaduw. Wilg (Salix japonica) achter Clethra alnifolia op een vochtige plek.
Dat alle groen steeds aan verandering onderhevig is ontdek je vooral als je voortdurend uitkijkt op dezelfde beplanting. In de loop van de seizoenen is het totaalbeeld steeds anders. In het vroege voorjaar is alles nog pril en kwetsbaar. Daarna ontstaat er meer tegenstelling in licht- en donkergroen, in zilvergrijs en bruin. Voor teveel geel blad moeten we oppassen omdat geel-bonte vlier of goudkleurige liguster wel een lichtende plek geven, maar ook een wat triest gevoel dat in het voorjaar de herfst al is ingetreden!
Is het eenmaal zover dat het blad is afgeschud dan krijgen de wintergroene planten alle aandacht en tegelijkertijd komen de winterbloeiers aan bod: Prunus subhirtella Autumnalis, Hamamelis (toverhazelaar) en Vibumum bodnantense Dawn. Die moeten ook weer met zoveel zorg worden geplaatst dat ze in hun bloei tot hun recht komen maar de rest van het jaar, als ze niet zo interessant zijn, zoveel mogelijk in het verborgene leven.
Zittend in de kamer voor het raam of buiten op het terras glijden als vanzelf je ogen over het groen in de tuin. Het verveelt nooit: stralend groen in het voorjaar, verstild groen in de zomer, opeens angstaanjagend afstekend tegen een donkere onweershemel. Altijd veranderend, elke dag opnieuw!