Zoodra de huizen meer afzonderlijk komen te staan en een eigen karakter hebben, wordt het vinden van een juiste afscheiding moelijker. Het hek moet passen bij het type huis en er een duidelijk geheel mee vormen, maar daarnaast moet het ook aansluiten bij de hekken van de buren. Waar de huizen dikwijls zeer uiteenloopend van stijl zijn is het niet zoo eenvoudig het straatbeeld rustig en strak te houden. Soms zien we een rustiek houten hek een heele reeks van ijzeren hekken onderbreken of een muurtje, dat een gaping vomt tusschen een langen wand van groene hagen.
Het gaat er niet alleen om, dat ieder op zichzelf een goede oplossing vindt, die past bij huis en tuin. maar bovenal, dat de straat door die begrenzing een rustig beeld geeft. Soms zullen we dan een hek moeten maken, dat we zelf niet erg mooi vinden of tevreden zijn met een haag, als we liever een muurtje hadden.
Het is merkwaardig hoe sommige menschen al hun fantasie schijnen te moeten botvieren op hun hekken, alsof niet de tuin het belangrijkste is, maar de begrenzing, dus de aanduiding van het bezit; of dus het bezit hoofdzaak is. Loop je door zoo’n straat, dan zie geen huizen, je ziet geen tuinen, je ziet niets dan hekken, hoe zwaarder hoe mooier hoe opvallender hoe liever, in hard geel of schitterend wit, met schuin afgeplatte palen, die je als zooveel oogen toegrijnzen of je schijnen toe te roepen: Wacht U, dit is particulier bezit, kom het niet te na. Nee, gemeenschapszin moet je achter deze hekken niet zoeken.
Bij alleenstaande landhuizen zijn natuurlijk heel andere mogelijkheden. Hier overweegt de stijl van het huis; de grootte en belangrijkheid van het geheel komt veelal ook in de omheining tot uiting. Een eenvoudig gazen hekje met klimrozen of een ligusterhaagje is niet in stijl bij een pretentieus gebouw. Maar ook buiten mag de indruk, dien de omheining van den weg af geeft, niet uit het oog worden verloren. Daar een tuin er is ten behoeve van zijn eigenaars kunnen we niet vergen, dat deze hun bezit openstellen voor de bewonderende oogen van het publiek. De bezitter heeft recht op vrijheid tegen inkijk en mag dus een beschermende beplanting aanbrengen, maar daarnaast heeft de bezitter den plicht het landschapsbeeld niet te storen door deze omheining. Hij moet dus zoeken naar een oplossing, die aan beide eischen voldoet.
Als in een mooie, landelijke laan plotseling een huis verrijst en er komt aan één zijde van de laan een hek, dan is het effect, alle natuurlijkheid verloren. Toch is een omheining onontbeerlijk. Nu kunnen we langs de grens een greppel graven en den vrijkomenden grond aan den binnenkant gebruiken voor ophooging. Hier bovenop planten we struiken, als braam en kamperfoelie, krentenboom en vogelkers en midden door de beplanting, geheel er tusschen verscholen, zetten we het hek. Het vraagt natuurlijk extra zorg, want een kale, droge greppel is al bijna even storend als een hek. We planten dus varens en lelietjes en alles wat maar groeien wil langs de kanten, al naar gelang ligging en bodemgesteldheid het toelaten. Loopen we dan door de laan, dan is het landelijke karakter behouden gebleven en van de omheining is niets te zien. Hoe prettig het ook is, iets te bezitten, toch is het niet noodig hier al te veel den nadruk op te leggen en daarom moeten we alle hekken zoo onopdringerig mogelijk maken.
MIEN RUYS
De Telegraaf van zondag 1 juni 1941