Hoe was het ook weer? Naast veel vreugde ook ergernis. Prachtig waren de lichtgele narcissen Liberty Bells tussen de wilde pinksterbloemen en de wat hogere donkergele geurende jonquille Trevithian in de achtergrond. Maar dat evenwichtige beeld werd verstoord door hier en daar een grove grootbloemige hardgele variëteit ertussen. Hoe kwam dat?
Bij vroegere pogingen tot verwildering waren verkeerde soorten geplant. Bij het verwijderen daarvan zijn een paar bollen over het hoofd gezien en nu zag je op allerlei plaatsen enkelingen weer opkomen. Dat is een les: controleer tijdens de bloei of er geen verkeerde soorten het gave beeld verpesten en aarzel dan niet die meteen uit te trekken. In het najaar, als je wilt aanvullen, ben je vergeten waar die foute stonden. Gewoonlijk is er in elke tuin wel een verloren hoekje waar die mislukkelingen bijeen kunnen worden geplant om te dienen als snijbloem, want binnenshuis gelden andere regels.
Een bloem mag op zichzelf nog zo mooi zijn, door een verkeerde plaats bederft hij de sfeer. Het karakter van de tuin bepaalt de plantenkeus. Voor verwildering zijn alleen de fijnbloemige soorten bruikbaar en daarin is de keus al zo groot: de vroege winteraconiet in een wat sombere schaduwstrook en de Scilla tubergiana met zijn uitgewassen blauw-grijs op een zonnige plek langs het terras. Waar je met die eerste bloeiers aan moet denken is dat om die tijd van het jaar de zon nog laag staat en er plekken zijn die in de herinnering zonnig zijn maar in het vroege voorjaar nog helemaal in diepe schaduw van een muur of schutting liggen.
Voor sneeuwklokjes is dat geen drama maar de Crocus tomasinianus gaat dan niet open en dat is een droevig gezicht. Ook het omgekeerde komt voor. Waar ’s zomers zware schaduw is dringt in het voorjaar het zonlicht tussen de nog bladerloze bomen door zodat juist zo’n ligging zich leent voor vroege bloeiers.
In Onze Eigen Tuin van september 1978 en 1979 is uitvoerig ingegaan op de toepassing van bloembollen zodat we niet alles zullen herhalen. Toch, elk jaar doe je nieuwe ervaringen op.
In een grasveld vol meibloempjes passen de late witte narcissen. De dichternarcis Actaea heeft grote zuiver witte bloemen met een klein-oranje-geel hartje. In een flink aantal bijeen een indrukwekkend gezicht. Sierlijker en natuurlijker en later bloeiend is de echte wilde soort (N. poeticus) die minder rijk bloeit en ook wat ijler kan worden geplant. Het is een kwestie van smaak welke van de twee de voorkeur krijgt. Bij het planten van bollen in gras, ook bij de toepassing van kievitsbloemen in een wat vochtig grasveld, komt na een paar jaar de vraag of je al of niet moet mesten. De bollen hebben voedsel nodig en het gras is een concurrent. Door bemesting voeden we niet alleen de bol, ook het gras profiteert ervan, dijt uit en belaagt de bloembollen. Een dilemma!
We doen er daarom goed aan uit te zoeken hoe dat in de natuur toegaat. In ietwat vochtige weilanden die niet voortdurend worden beweid maar grotendeels als hooiland dienen, kunnen bij ons de kievitsbloemen en in Zwitserland en Frankrijk de narcissen zich uitbreiden. Willen we ze dus in de tuin in een grasveldje toepassen, en daar zijn ze toch altijd het mooist, dan moet het gras niet te compact worden en het mag niet eerder worden gemaaid dan nadat het blad van de bloembollen is afgestorven. Wie geen tuin heeft waarin zo’n verwildering past moet een andere oplossing zoeken. Kievitsbloemen kunnen ook op de rand van een vijver of moerasje komen temidden van een bodembedekkende beplanting, bij voorkeur van een niet tegelijk bloeiende plant zoals de kleine vrouwenmantel of een groenbladige Ajuga.
Narcissen komen behalve in het gras het beste uit op de grens van een grasveld en een heesterbeplanting, daar waar het gras wat in de schaduw begint te verpieteren of tussen een beplanting van lage heesters en vaste planten met bomen verder weg in de achtergrond.
Gele narcissen, met een ondergrond van gele Waldsteinia is best leuk. Waar speenkruid een tijd lang een hele hoek kleurt krijgen de fijnere bollen als anemoontjes geen kans. Het speenkruid afdoende bestrijden lukt zelden. Hier kunnen wat hogere narcissen, Scilla nutans, vogelmelk zich beter ontwikkelen.
Afstervend loof
Bij alle bloembollen die niet na de bloei worden opgenomen ligt het probleem in het afstervende loof. De oplossing vinden we door de juiste plaats en in de combinatie met andere planten. Het kleine irisje - reticulata - heeft zulk fijn blad dat het na de bloei niet stoort en onzichtbaar verdwijnt tussen later bloeiende rotsplanten. De lichtblauwe Harmony komt beter tot zijn recht dan de donkere variëteiten. Een goede combinatie ontstaat door het grijzige blad van sneeuwklokjes met het gemarmerde blad van de wilde cyclaampjes. Ook sterven sneeuwklokjes vrijwel onzichtbaar af als ze zijn geplant tussen bonte dovenetel.
Soms moet je minder mooie momenten op een enkele plek in de tuin voor lief nemen. Het hoort bij het wezen van de in de hand gehouden verwildering. Zo kun je weken lang genieten van een combinatie van blauwe en lila anemoontjes, met blauwe druifjes en sneeuwroem op een heel zonnige plek.
Zijn ze diep genoeg geplant dan volgen na de bloei eenjarigen, desgewenst in dezelfde kleurencombinatie. De kale grond tussen de twee bloei-periodes mag storend zijn maar duurt kort en is gauw vergeten.
Het bezwaar van het vullen van potten met kleurige tulpen en hyacinten op het terras is dat de bollen na de bloei voor de meeste mensen geen waarde meer hebben. Toch is dat niet nodig want met kluit en al na de bloei verplaatst kan het loof elders afsterven, daar waar in de toekomst nieuwe bloei te verwachten valt, bij voorkeur in de snijbloemenhoek.
Er is geen eind aan de mogelijkheden, maar wel betekent het: nu denken, daarna doen om dan in het voorjaar van het resultaat te kunnen genieten.