Mien Ruys, tuinarchitecte

“Mijn vak is orde scheppen in de chaos. De chaos in de natuur en die in het denken van de mensen." Al zestig jaar is Mien Ruys bezig deze stelling in de praktijk te brengen. Haar twintig proeftuinen in het Overijsselse Dedemsvaart zijn een toeristische attractie geworden: vorig jaar 35.000 bezoekers. Overal in het land is haar werk te zien, bij particulieren, bij allerlei instellingen. Werk dat ze koestert, maar waar tot haar grote woede soms slordig mee omgesprongen wordt.

“Ik ben hier zestig jaar geleden begonnen. Mijn vader had hier zijn kwekerij, die bestaat nu zon honderd jaar. Ik wilde, toen ik van school kwam, tuinarchitecte worden, maar dat vak bestond toen bijna nog niet. Er was geen opleiding. Ik vroeg mijn vader een stukje grond om te kijken wat je met planten kon doen, hoe een plant zich ontwikkelt. Ik kreeg een stukje met fruitbomen, die heb ik laten staan. Ik wilde kijken wat in de schaduw kon groeien, dacht ik. Maar na een jaar of twee was er niets meer van over. Ik ontdekte dat het minder met zon en schaduw te maken had dan wel met zuur of kalkrijk, de grond. Toen stond ik dus voor de vraag of ik overal waar ik werkte de grond moest aanpassen, of me aan de grond moest aanpassen. Als je de grond zou aanpassen, zou je overal hetzelfde krijgen, herhaling.” Ze vroeg haar vader om nog een stukje grond, dokterde uit wat nat en droog inhield, werkte met niveauverschillen. De proeftuintjes breidden zich uit, ze vroeg de hele moestuin, ging borders maken, keek wat je met paden en afpalingen kon doen. Het is in Dedemsvaart nog allemaal te zien. Na ons gesprek wandelen we in het gezelschap van Mien Ruys door de tuinen. Hier en daar wordt er weer het nodige veranderd, een enkele keer om de bezoekers wat tegemoet te komen (een overkapping ergens om tegen de regen te kunnen schuilen), soms om een andere oplossing te zoeken voor een overgang tussen twee tuinen. We krijgen precies beschreven in welke kleuren planten en bloemen straks zullen bloeien. Het voorjaar is laat, potten met violen vullen het gemis aan kleur nu wat op. Haar beschrijvingen doen uitzien naar een paar mooie zonnige weken, dan moet het hier een weelde zijn.

Bielzen

Ze werkte, en werkt, niet alleen uit nieuwsgierigheid met planten, maar vanuit praktische overwegingen. Toen de belangstelling voor vaste planten wegzakte, mensen opzagen tegen het onderhoud, probeerde ze uit wat je wel kon doen. Gebruikte in plaats van gras (dat tenslotte gemaaid moet worden) tegels. Maar ook die moesten passen, een eigen structuur hebben. Ze wijst op doodgewone stoeptegels, die dan wel ondersteboven liggen, daardoor grilliger lijken dan gewoon op straat. Of tegels van beton, grove kiezels, grint. Uitproberen, effecten willen zien, dat is in al die tuintjes terug te vinden. Zoals het gebruik van bielzen: “Wist ik dat het een rage zou worden. Ze moeten nu geïmporteerd worden!” In 1937 verhuisde ze naar Amsterdam. Het op en neer reizen, wonen in hotels stond haar tegen, maar voor het werk moest ze nu eenmaal veel in het Westen zijn. Nog steeds woont ze de ene helft van het jaar in de hoofdstad, de andere helft in Dedemsvaart. Anders dan tegenwoordig was er toen Mien Ruys begon geen opleiding in Nederland voor tuinarchitect. Ze wilde daarom naar Duitsland, wist van een school ergens in de bergen. Iemand raadde haar aan vooral niet naar die bergen te gaan, maar naar Berlijn, toen het “centrum van de wereld". Daar kon immers een meisje uit Dedemsvaart, wat toch veel miste, veel meer leren kennen. Brecht, Weill, Russische films, concerten, musea — lang kon ze er echter niet blijven, ze had hier in Nederland tenslotte haar werk. Ze kwam terug, maar op het hoogtepunt van de crisis was er niet veel te doen. Ze besloot in Delft aan de TH colleges te lopen. Aan de afdeling bouwkunde. Ze zou er, 25 jaar later, zelf colleges geven. Daar in Delft ontstond het contact met architecten, die haar altijd nauw bij hun werk zouden betrekken. Een contact dat ze zelf noodzakelijk vindt. Om tuinarchitectuur tot zijn recht te kunnen laten komen, niet zo maar wat op te vullen. Direct aan het begin van de Tweede Wereldoorlog ontmoette ze voor het eerst dé man, waarmee ze vele jaren later zou trouwen en die, naar haar eigen zeggen, haar in het werk enorm gestimuleerd heeft: Theo Moussault. De uitgever, toen hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer. “Wat doe je als tuinarchitecte in een oorlog? Een zwager vroeg wat ik meer kon dan tuinen maken. Hij wist dat De Groene a-politieke kopij zocht. Ik kreeg voor een pagina foto's en tekst een tientje.”

Onmogelijk

Maar na een paar maanden hield De Groene op te bestaan. Moussault had een stuk van de Duitsers geweigerd, de zaak werd verzegeld, Moussault dook onder. Een paar jaar na de oorlog ontmoette Mien Ruys hem weer. Ze trouwden. “Een onmogelijk huwelijk. Ik heb hem gewaarschuwd: je bent niet wijs, ik ben onmogelijk. We zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd: hij deed het grootste deel van het huishouden naast zijn werk. Ik zette thee, hij koffie, van het eten koken deed ik alleen de gemakkelijke dingen, aardappelen, rijst. Meer kon ik niet. Als we gasten hadden, kookte hij als ik maar tafel dekte en de bloemen schikte.” Ze grinnikt er nog om.

Publikaties

Het was Moussault die met het idee kwam een krant te maken. In een tijd dat van de vloedgolf “groene” boeken nog geen sprake was. Geen groots, meer-kleuren blad maar een dat voor iedereen bereikbaar moest zijn, zichzelf moest kunnen bedruipen. Onze eigen tuin bestaat nu zon dertig jaar, met een gemiddelde van zo’n twintigduizend abonnees. De vormgeving is wat veranderd, meer eigentijds, maar nog altijd sober en goedlopend. Er was toen niets anders, dat was tegelijk onze kracht, zegt ze als ik over de vele publikaties op dit gebied begin. Erg vrolijk wordt ze niet van al die boeken, boekjes, bladen.

“Alles wat ik schreef en schrijf heb ik zelf ervaren.” Zo is haar ervaring en die van andere deskundigen toegankelijk voor een breed publiek. Niet alleen voor bezitters van grootse tuinen, maar ook voor mensen die hun balkon willen “beplanten”, mensen met stadstuintjes. Ook voor hen trouwens “proeftuinen” in Dedemsvaart.

Mien Ruys is nu 81 jaar, werkt nog altijd. Op tafel ligt een ontwerp voor een tuin van iemand uit Lisse. Jarenlang deed hij in haar tuinen en uit het blad ideeën op, maar het werd toch geen Ruys-tuin. Of ze een ontwerp wil maken... Ze zegt bij het ontwerpen meer potloden en gummetjes te verslijten dan papier. Verandert, vult aan. Ze laat de problemen zien die ze moet oplossen: een diepe tuin, een muur, speelruimte voor de kinderen.

Dienend

Zelf in de tuinen werken kan ze niet meer. Wieden of bloemen plukken is er tot haar verdriet niet meer bij. Ze brak enige jaren terug een heup. Maar lyrisch laat ze zich uit over de tuinman die haar werk overgenomen heeft.

De tuinen, nu ondergebracht in een stichting, is een deel van het dagelijkse werk van Mien Ruys. Ze is ook hoofdredacteur van Onze eigen tuin en directeur van het tuinarchitectenbureau Mien Ruys - Hans Veldhoen. “Ontwerpen is een dienende functie. Zoeken naar wat mensen zich voorstellen.” Ze onderscheidt opdrachten, die samen met architecten voor nieuw te bouwen zaken en opdrachten van particulieren. In dat laatste geval komt ze wel eens te staan voor dingen die ze eigenlijk niet goed vindt, moet ze een tussenweg vinden. Maar soms klikt het echt niet, dan gaat het gewoon niet. Ontwerpen is bepaald niet slechts een kwestie van een tekening op papier zetten en dan uit. Er moeten begrotingen gemaakt worden, hoveniers uitgezocht, het werk begeleid worden. Soms duurt een werk lang, heel lang, zoals in Zuid-Frankrijk, waar ze twintig jaar mee bezig is geweest. Ze heeft wel in het buitenland gewerkt — België, Engeland — maar het meest toch in Nederland. Toch is ze bekend geworden over de grens. Voor het grootste deel omdat auteurs uit haar werk putten, soms zonder dat ze het wist. Zo hebben de mensen van de beroemde Engelse Kew Garden haar leren kennen, komen Amerikanen haar bezoeken. Ze bezoekt zelf ook vaak tuinen in het buitenland, ondermeer tijdens de reizen die voor abonnees van Onze eigen tuin worden georganiseerd. Na mijn tachtigste stop ik daar mee, had ze gezegd, maar dit jaar is ze toch weer van de partij, een reis naar West-Duitsland en Zwitserland. Reizen die ze zelf uitdoktert en voorbereidt.

Actiegroep

Soms gaat het ontwerpen ook verder, zoals voor het nieuwe PTT-gebouw in Den Bosch, waar boze omwonenden het helemaal niet mee eens zijn. Of zij met de bewoners wil gaan praten... Leuk vindt ze het niet, maar ze doet het wel. Brengt haar ideeën in stelling. De bewoners blijven boos. Ze vertelt hoe een andere actiegroep in Zwolle het werk van een beeldend kunstenaar tegenhield en achteraf niet eens de tekeningen bleek te kennen. Ze vertelt het bozig. En laat er direct op volgen dat ze zelf ook in actiegroepen heeft gezeten om een weg tegen te houden, om de Dedemsvaart open te houden. Mien Ruys voelt zich kunstenaar — heeft niet voor niets ervoor geijverd dat ze als werkend lid toegelaten werd tot Arti et Amicitiae — maar anders dan werk van beeldende kunstenaars verdwijnt en verandert haar werk, zoals de natuur verandert. “Het is een van de dingen van ons vak, de natuur.” Soms is het niet de natuur die aan veranderingen debet is, wel onoordeelkundig menselijk ingrijpen. Een enkele keer komt ze er achter — ze gaat liever niet terug naar haar werk, is bang om het na jaren terug te zien. “Sommige plekken zijn goed, andere onherkenbaar verpest. Ik sta best open voor veranderingen, maar niet buiten ons om.” Een enkele keer reageert ze, zoals toen in Utrecht. Ze kreeg een brief terug: waar bemoeit u zich mee. Ze wijt het voor een deel aan het feit dat tuinarchitectuur geen beschermd vak is. Iedereen kan het doen, ontwerpen, veranderen.

Beelden

We lopen van haar huis door de tuinen terug naar de ingang. Een groep jonge kunstenaars is bezig hun beelden te plaatsen. Ze zullen de komende weken te zien zijn. Mien Ruys kijkt kritisch. Inderdaad, op die manier past dat beeld niet bij de vijver, moet de kunstenares toegeven. Een ander beeld blijkt het op het uiteinde van het hek inderdaad goed te doen. Veel schade heeft de strenge vorst in de tuinen niet aangebracht. Het verbaasde Mien Ruys niet echt. Ze gebruikt vrijwel uitsluitend planten die hier in ons klimaat thuishoren, ziet weinig in de import van Zuidengelse of mediterane gewassen. Bij de ingang van de tuinen kan je een kop koffie kopen en ansichtkaarten en folders. “Zestig jaar ervaring wordt daar weggegeven voor 4,50 gulden”, had ze eerder wat grinnikend opgemerkt. Zestig jaar gewerkt voor haar lol, vindt ze. Was daarom ook verbaasd dat ze voor dat werk koninklijk onderscheiden werd. “Ik kreeg een aangetekende brief van de gemeente. Dat kan nooit iets goeds zijn, dacht ik. Las toen iets over koninginnedag: de auto's moeten natuurlijk van de straat. Maar het bleek over die onderscheiding te gaan.” Heeft hem echter niet persoonlijk in ontvangst genomen: net die dag kwamen bezoekers uit Amerika en Engeland. Het werk gaat haar nog altijd voor alles.

Uit: De Waarheid van 18 mei 1985