Zoo heel gemakkelijk is het niet, die illusie van buiten zijn rondom ons te scheppen. We kunnen onze ooren sluiten voor 't lawaai en de oogen voor de omringende muren en de begrenzing, die helaas meestal zoo heel dichtbij is, negeeren, maar we kunnen ook trachten door een aangebrachte beplanting die grenzen te vervagen.
We probeeren dus huizen en schuttingen te maskeeren; rondom ons terreintje scheppen we een band van levend groen met heesters en klimplanten.
Van overwegend belang is in de keuze hiervan de zonnestand. Hooge omliggende huizen of zware boomen in den buurtuin bepalen in belangrijke mate de mogelijkheden. Waar nooit zon komt groeit lang niet alles, en erger dan zongebrek door huizen is de schaduw van overhangende hoornen, 't ls niet zoozeer de schaduw dan wel de voortdurende drup van de boomen, die alles vernielt en de vergaande wortels, die alle voedsel en vocht aan den grond onttrekken.
Zijn er dus zware boomen in de buurt, dan zijn de vooruitzichten zeer somber, hoewel enkele heesters als struikkamperfoelie, sneeuwbes en dergelijke, weinig eischen stellen. Aan den zonnekant planten we heel andere struiken dan in de schaduw. Hoe breeder de rand kan worden, des te afgeslotener wordt ons terrein, des te meer afwisseling in groen, maar ook maken we den tuin er schijnbaar kleiner mee.
In een smalle pijpela is slechts ruimte voor klimplanten met tegen de schutting een enkelen heester, die de rechte lijn breekt, want de hoofdzaak voor iederen tuin blijft toch altijd het vinden van de juiste verhoudingen. Grenst de tuin aan andere openliggende terreinen, dan is het aan te raden de beplanting of schutting niet te hoog te maken, want hoe meer zon we krijgen, des te beter. Maken we de omheining te hoog, dan wordt de tuin somber en kil, terwijl een gevoel van opgeslotenheid ontstaat in plaats van de gezochte ruimte en vrijheid.
Maskeering en toch een gevoel van ruimte geeft een beplanting, die afwisselend is van hoogte. Dicht bij huis een paar lage, groenblijvende struiken als Berberis verruculosa of Andromeda japonica waar we overheen kunnen zien; dan een wuivende zachtgroene Tamarix en daarachter een krachtige, breed uitgroeiende Cotoneaster salicifolia floccosa. Tusschen een groepje fijnblijvende middelhooge jasmijn (Philadelphus Lemoinei) planten we een boompje, dat hoog boven alles uitsteekt en met een breede kroon juist een inkijk maskeert, zooals sierkers, sierappel of meidoorn. Bloeiende en groenblijvende heesters wisselen elkaar af. waarbij op het blad eigenlijk nog meer gelet moet worden dan op de bloem, omdat de bloem zooveel korter duurt en het blad den geheelen zomer de waarde van de plant uitmaakt.
lederen wil altijd een sering hebben, een gewone jasmijn, een sneeuwbal, maar realiseert zich vaak niet, dat deze planten veel te grof zijn voor een kleinen tuin. Tot haar recht komen doen ze nooit in een beperkte ruimte, ze worden gesnoeid en misvormd en behalve een of twee weken van werkelijke vreugde, geven ze maanden van ergernis. Wie een kleinen tuin heeft, kan zich niet de luxe permitteeren bij de keuze van de beplanting zich te laten leiden door sentimentele motieven, moet niet te sterk een bepaalde voorkeur laten gelden, maar zich afvragen: Waarvoor is er hier plaats, waartoe leent zich mijn terrein!
En slechts dan zal op den duur de tuin aan de verwachtingen voldoen.
MIEN RUYS
De Telegraaf van zondag 6 maart 1938.