En wat herinnert ons meer aan de natuur dan de vijver met zijn moeras- en waterplanten? Het water is altijd mooi, zomer en winter, en een vijver kan overal komen, in de zon of in halfschaduw, midden in de tuin of op een verborgen plekje en ook op slechte grond waar toch geen bloemen kunnen staan. Er is haast geen tuin waarin dit niet op zijn plaats is. Natuurlijk leggen we een vijver in de eerste plaats aan ter wille van het water, om de weerspiegeling van wolken, want weerkaatsing doet de tuin groter schijnen dan hij in werkelijkheid is. Maar dan moet het water ook glashelder zijn en dat krijgen we slechts als er evenwicht is tusschen planten- en dierenleven.
De kunstmatige vijver heeft geen glooiende oevers, die vanzelf begroeien, maar stijle of schuine wanden van beton of asphaltpapier en daarom moeten we aparte oeverbakken in de vijver metselen voor de moerasplanten of een wand stapelen van turven, want het enige wat we nodig hebben is iets om te verhinderen, dat de grond wegzakt in de vijver. Of deze kering poreus is doet niets ter zake. De oeverbakken moeten met de bovenkant ongeveer 10 a 15 cm beneden de waterspiegel blijven en dan vullen we ze met ongemeste tuingrond of slootmodder. Het is vanzelfsprekend, dat oeverbakken dicht langs de kant komen: ze hoeven maar smal te zijn, 20 a 30 cm, terwijl de lengte afhangt van de vorm van de vijver. Het kan zijn, dat een enkele lisdodde voldoende is om de vlakke lijn te breken, maar soms willen we een overdaad van planten. Dan brengen we bakken aan in 2 of 3 der hoeken en langs één van de zijden van de vijver, ongelijk van lengte en onregelmatig verdeeld en zó, dat de beplanting niet te veel water in beslag neemt of uitzicht belemmert op de bloemen er achter.
Dotterbloemen, vergeetmijnietjes en wollegras groeien door elkaar en het scherp getekende blad van het pijlkruid schiet er boven uit. Midden In de vijver komt de waterviolier te voorschijn, zich trots spiegelend in het heldere water.
Het is alsof het water pas echt tot water wordt door de planten, alsof het nu plotseling gaat leven en diepte krijgt. Het is donker met grote blinkende lichtplekken en midden tussen slingers van groen en allerlei fijn gegroei staan hoge, kaarsrechte rietpluimen en het ijle en toch krachtige blad van de lisdodde. We zien het hoog boven het water uitsteken en in de diepte zien wij het spiegelbeeld. Onbeweeglijk kan het water glanzen, doodstil, totdat plotseling een rimpeling alles verbreekt. Een paar schrijvertjes rennen weg en een grote waterspin stapt met hortende reuzenpassen boven over het water en dan wordt het weer stil; een wonderlijke, ondoorgrondelijke wereld, midden in de tuin.
MIEN RUYS
De Telegraaf van zondag 24 november 1940