Overal komen nu mensen te voorschijn, gewapend met snoeimes of schaar: ze bezien de tuin met een kennersblik en werpen zich dan met vuur op de stengels van de uitgebloeide bloemen in de border, ze knippen en snijden, ze zwoegen en sjouwen de dorre takken weg en na uren van ingespannen werk ligt de tuin daar dan leeg en kaal, te wachten op een nieuwe bedekking. Met een zucht van zelfvoldaanheid kijkt men tevreden om zich heen.
Nu wordt turf strooisel aangevoerd en een dun laagje dekt de borders netjes af, egaal uitgestrooid, een keurige gelijkmatige afwerking en dan is de tuin “klaar voor de winter". Maar ik zou van de daken willen roepen: Mensen, houdt op, denkt toch eerst na! Wat is een betere en natuurlijker bedekking voor de plant dan de eigen stengel. Snijdt men deze af dan ontstaat een holte, waardoor het regenwater naar binnen dringt en het is vanzelfsprekend, dat bij een plotseling invallende vorst de kans op bevriezen groter is. En zijn die kale borders bovendien niet wanhopig leeg en troosteloos? En waarom snijdt men de stengels af? Alleen omdat het een gewoonte is, omdat men meent, dat het netjes staat en er meestal niet verder over nadenkt.
In de tuin zoeken we iets van de natuur; we volgen het groeien en bloeien van de planten, het uitlopen van het eerste groen in 't vroege voorjaar, dan de gehele ontwikkeling en we genieten wekenlang van het hoogtepunt van de bloei, van de felle kleurenoverdaad van de border.
Hoewel de tuin geen natuur is, hoewel we de natuur niet klakkeloos nabootsen is toch over het algemeen bij de behandeling van de planten de natuurlijke weg de beste. Daarom laten we de uitgebloeide stengels in de border staan; alleen erg wild dooreen gevallen takken kunnen we iets terugsnijden, zaadplanten ruimen we op, dahlia's en knolbegonia's worden uit de border gehaald, gedroogd en dan in een kistje met turfstrooisel op een koele, vorstvrije plek bewaard.
En wat dan overblijft, zijn bruine stengels met lichte zaadbelletjes van Maclaeya, de krachtige, nu dof-grijze horizontale schermen van Achillea, kleine bolhoedjes van kogeldistel en een overdaad van allerlei tinten van bruin en grijs in allerlei vormen. Niet dat het bijzonder mooi is, maar het is natuurlijk zoals een kale struik, die zijn blad verloren heeft en het is in ieder geval heel veel beter dan een afgesneden border.
En als het sneeuwt leeft plotseling de border weer op, de verschillende karakteristieke vormen komen weer scherper uit, de distels krijgen puntmutsen, de Achillea's kijken onder een dakje uit, ijle graspluimen steken sierlijk boven de sneeuw omhoog, het is een echte border midden in de winter. En al deze vreugde zouden we ons ontnemen omdat uitgebloeide stengels slordig zijn en omdat een kaalgeplukte border netjes staat?
En dan het laagje turfstrooisel, waar planten, die niet geheel hard zijn, onder bevriezen en andere, die geen bedekking noodig hebben, onder verrotten.
In normale winters met afwisselend vorst en dooi en soms wat sneeuw, hebben de meeste vaste planten geen bedekking nodig, maar als na een zachte en natte periode een plotselinge strenge vorst invalt kan soms veel schade worden aangericht. De gewone sterke planten als helenium, solidago, aster en phlox laten we rustig onbedekt, maar de daglelie, grootbloemige zonnebloemen, polemonium en distel geven we voor alle zekerheid een dun laagje strooisel. Japanse anemonen, fuchsia, hypericum, vuurpijlen en monbretia's hebben een dikke laag blad of strooisel nodig om ze te beschermen tegen de vorst. Krijgen we echter na de vorst midden in de winter weer natte zachte weken dan zouden de planten kunnen verrotten en dus maken we dan hun hart weer zolang vrij. Er zijn verscheiden vaste planten, die wel bedekking nodig hebben, maar spoedig gaan rotten onder turfstrooisel. Dan zouden we b.v. gegolfd karton rondom de plant kunnen zetten en hiertegen een flinke laag turfstrooisel aanbrengen. Voor wie dit te veel moeite is, kan het proberen met een luchtige bedekking van riet of dennetakken. Hiertoe behoren o.a. de lage alyssum, lithospernum en rose potentilla, de hoge, blauwe anchusa's en langbloeiende toortsen, herfstchrysanten en grootbloemige margrieten, de meeste nieuwere lupinen, Corylopsis lanceolata, de hoge, ijle verbena en ook de breeduitgroeiende rose lavatera.
Maar we wachten deze bedekking aan te brengen totdat het werkelijk flink vriest; een nachtvorst hindert niets. Alleen als het ook overdag blijft doorvriezen wordt het tijd te dekken. Omdat dit heel plotseling kan gebeuren doen we verstandig het nodige materiaal klaar te hebben liggen.
In de voorgrond van de border staan zonneroosjes, nepeta, iberis, viooltjes en thijm, die bijna alle ook 's winters nog enigszins groen blijven en we kunnen als regel aannemen, dat alle planten, die hun blad behouden geen bedekking met turfstrooisel of blad verdragen. Hier kunnen we dennetakken tussen de planten steken en ze zo beschermen tegen de felle Oostenwind.
Valt er sneeuw dan is dat de mooiste bedekking die we wensen kunnen, maar in ons land komt de sneeuw pas achterna of valt de vorst pas goed in als de sneeuw halverwege is gesmolten en de tuin een natte brij is en juist dan hebben de planten het meeste te lijden.
MIEN RUYS
De Telegraaf van zondag 26 november 1939