Een veeboerderij stelt aan de directe omgeving van de gebouwen andere eisen dan een bedrijf dat alleen op landbouw is gericht. Door ingrijpende wijzigingen in de bedrijfsvoering verandert de vorm van het erf mee. Voedersilo’s voor varkens en kippen verrijzen en beheersen het landschap: steeds grotere machines leggen beslag op de beschikbare ruimte. Hoe de omgeving ook wordt opgeslokt door de eisen die het werk stelt altijd blijft er een plek over voor een tuin. Die tuin zal steeds aan het woongedeelte van de boerderij grenzen en zijn inrichting wordt vooral bepaald door de wensen van de gebruikers.
Doordat er grote veranderingen zijn opgetreden in het leven van de boer en vooral van de boerin drukt dat ook zijn stempel op de tuin. Vroeger leken de boerderijtuinen in uiteenliggende streken van ons land enigszins op elkaar. De bloementuin was meestal niet groot en van het overige erf gescheiden door haag of hekwerk en ingedeeld in kleinere vakken afgezet door buxushaagjes. In de zo ontstane bedden kwamen eenvoudige sterke planten, bloeiend in opeenvolgende tijden. Voor het telen van groente werd een aparte ruimte vrijgehouden. Een gazon kostte teveel tijd in het onderhoud maar een hoek met vruchtbomen en bessen en wat verwilderd gras eronder of een bleek met waslijnen werd als onmisbaar beschouwd.
Door de betere verbindingen die de auto verschaft leeft het boerengezin niet meer zo geïsoleerd als vroeger. Talloze verenigingen en hun cursussen zorgen voor regelmatig contact vooral tussen de boerinnen. Daardoor beïnvloeden ze elkaar en dat is herkenbaar in de tuinen. Zo ontstaan er toch per streek verschillen in stijl.
Soms zien we dat er behoefte is aan besloten tuinen. Binnen een windscherm kan dan een strakke aanleg komen geïnspireerd op de middeleeuwse kruidentuin of op de later gevolgde Barok. Er wordt vorm gegeven door middel van hagen en berceau’s en de bloemen zijn gerangschikt in bedden die zijn gegroepeerd om een middelpunt, een zonnewijzer, vaas of geknipte figuur van taxus of buxus. Een bewerkelijke opzet die alleen mogelijk is als de bewoners voldoende tijd hebben voor het onderhoud, want het snoeien en knippen van hagen en randen vergt de nodige aandacht.
Elders zien we dat, zelfs in de winderige streken, de behoeft aan luwte niet altijd opweegt tegen het verlangen uitzicht te hebben en van uit het huis het land te overzien tot aan de horizon toe. Dat heeft natuurlijk enorme invloed op het karakter dat dan de tuin krijgt. Leilinden langs de voorgevel om de zon te weren zijn niet overal gewenst omdat men even goed als de stedeling de zon aanbidt. Bomen op het erf staan in de weg bij het keren van de steeds breder wordende machines. De verharde ruimte wordt groter, het erf kaler.
Soms wordt de bedrijfsvoering op het land toegepast op de tuin. Houtwallen met hun onkruid en ongedierte zijn dan niet gewenst en de boer spuit met herbiciden en insecticiden eigen tuin en groenten mee. Maar ook groeit hier en daar een ander inzicht en soms wordt overgegaan naar biologisch tuinieren zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Sommige landbouwers schijnen niet meer de groenten te eten die ze voor de markt telen, maar zich te houden aan de in het eigen hoekje verbouwde ongespoten groenten. Zo zien we dat de aard van de bewoners tot in onderdelen zijn weerspiegeling vindt in de tuin.
Als het erop aankomt dan is er nauwelijks verschil tussen de boerentuin of welk ander type tuin ook. Het boerengezin leeft niet zo anders meer dan welke familie, behalve dan misschien dat het niet net op het hoogtepunt van de zomer drie of vier weken lang wegens vakantie de tuin aan zijn lot overlaat.
Dus zie je bij de boerderij ook wel grote bloemenborders, wekelijks gemaaide gazons of hele rotspartijen tegen de helling van de kavelsloten. Trekt de boer weg en verkoopt hij zijn huis met omgeving aan een stedeling die er gaat wonen of er zijn vrije tijd wil doorbrengen dan ook zal de tuin steeds meer gaan lijken op de doorsnee tuin, waar ook. Jammer! omdat zo’n eenvormigheid het landschap er niet boeiender op maakt.
Toch is het onvermijdelijk dat de indeling van het erf verband houdt met het gebruik. Zonder die noodzaak te negeren moet het mogelijk zijn terug te grijpen naar een vorm die karakteristiek is voor het meest wezenlijke van de boerentuin. De verharde ruimte van oprit en keerplaats kan worden verkleind en dan verzacht door hagen van liguster of veldesdoom. Rijen bomen langs de grens zorgen voor afwisseling van licht en schaduw. Een zonnig terras was bij een boerderij een zeldzaamheid want de boer had in het dagelijks leven vaak meer buitenlucht en zon dan hem lief was. Nu zijn leven zich ten dele binnen afspeelt bij computer en administratie wil hij wel degelijk een zonneterras bij huis voor zijn schaarse vrije ogenblikken.
Dit geldt natuurlijk evenzeer voor degenen die na de boer het huis gaan bewonen. Is het erf voor die opvolger te groot als tuin, geeft een boomgaard meer fruit en werk dan wordt gewenst, dan moet voor een deel van de grond een ander emplooi worden gezocht. Wat is dan beter dan een vogelbosje? Het vraagt - zeker op den duur - weinig onderhoud en de vogels houden de insecten onder de duim.
Zo kan de oorspronkelijke boerentuin ook bij een andere bewoning toch nog zijn eigen karakter behouden.