Er zijn vele soorten Aconitum bekend in Europa, Azië en Noord-Amerika. Ze hebben knolachtige wortelstokken en handvormig of gedeeld blad. Hun naam hebben ze te danken aan de vorm van de bloem, een helmvormige kroon: een monnikskap. In het wild komt in bergachtige streken, o.a. in Limburg, een gele soort voor: lycoctonum; later is de naam veranderd in vulparia.
Uit de Pyreneeën komt de lichtgele A. lycoctomum var. pyrenaicum die nu A. lamarckii heet. Hij verdraagt diepe schaduw en leent zich tot verwildering. De plant wordt 60 a 70 cm hoog en bloeit in juli.
Alle soorten zijn min of meer giftig en dat is misschien de oorzaak dat konijnen er over het algemeen niet gek op zijn. Monnikskappen zijn goede snijbloemen en door hun sierlijke groei geschikt om te verwerken in gemengde boeketten. Wel is er een blauwe soort - napellus - die extra giftig is, vooral de wortel; plukken van de bloemen levert geen gevaar op. Speciaal hommels zijn gesteld op de plant en het schijnt dat waar geen hommels voorkomen ook geen monnikskappen groeien.
Die giftige napellus heeft een gedrongen groei, wordt 90 cm hoog en bloeit in mei-juli met paarse bloemen. Uit deze soort en variegatum is een aardige kruising ontstaan: bicolor met vrolijke lichtblauwe bloemen met witte vlekken Ook henryi is bekend maar wat slap.
Toch zijn de tot nu toe genoemde soorten bijkomstig. Van wezenlijke betekenis voor de tuin zijn vooral Spark en arendsii. Vooral Spark is onmisbaar; in 1898 voortgekomen uit henryi is deze veel steviger van bouw en bloeit rijker met diep paarse bloemen aan minstens anderhalve meter hoge stengels. In borders komt hij goed uit tegen Echinops (kogeldistel) en achter Monarda (hanekam) of Phlox paniculata.
Is de zomer voorbij dan komt als een volkomen verrassing de Aconitum arendsii in bloei. Sinds het voorjaar vormde hij een steeds forser wordende groep met glanzend groen blad aan tot ruim een meter hoge kaarsrechte stengels. Je was hem al bijna vergeten en opeens in september openen zich de lichtend blauwe bloemen. Je kunt ze toepassen om uitgebloeide riddersporen aan het oog te onttrekken of alleenstaand, zodat ze tussen lagere planten alle aandacht tot zich trekken.
Alle monnikskappen vragen niet te droge gewone tuingrond. Overigens stellen zeweinig eisen en zijn goed bestand tegen vorst. Zon of schaduw is hen om het even. Plant ze liefst in grote groepen.