De ijle bloempjes van de kornoelje zijn al weer uitgebloeid en overal komen nu groene blaadjes. Dit moment van het uitkomen is toch elk jaar opnieuw even wonderlijk. En dit niet alleen in de ongerepte natuur, bij bomen en struiken, maar ook in de tuin komen we onder de indruk van het altijd opnieuw tot leven komen, ook van het heel kleine. Tussen de voegen van een stapelmuurtje bloeit de winter-aconiet: helgroene blaadjes en een gele bloem. Staan ze in het gras, dan doet het denken aan speenkruid. Er zijn blauwe druifjes en diep-blauwe Scilla en de narcissen bloeien al aan lange, ranke stengels, een heel veldje bijeen met als achtergrond de jonge blaadjes van de struiken.
Nu is het de tijd om zelf te werken in de tuin! Het is een verademing om na de lange winter weer iets te kunnen doen. En werk is er nu in overvloed; overal, naar alle kanten en het lijkt wel of we steeds meer zien, hoe harder we zwoegen, zodat we telkens eer werk onderbreken om gauw even in een andere boek van de tuin een paar dode stengels af te snijden. Maar alleen als we zo zelf meehelpen kan de tuin voor ons leven en terwijl we gehurkt over de planten gebogen zitten, takken en dorre blaadjes bijeen zoeken en de grond tussen de planten los maken en netjes gelijk, zien we allerlei, wat anders aan onze aandacht zou ontgaan. Is een rhabarberplant, die net boven de grond komt, geen wonder? Verfrommelde blaadjes in alle mogelijke tinten van rood en groen liggen plat op de grond en je kunt je niet begrijpen, dat dit in korte tijd een grote, forse plant moet worden. De daglelie heeft daarentegen nu al grote, sappige bladen en het lichte groen hiervan is zó opvallend tussen de overige borderplanten, die nog maar nauwelijks te zien zijn, dat we een moment kunnen denken, dat het bloemen zijn.
Nu al kan de tuin werkelijk een vreugde zijn! Als we de voorjaarsbloeiers een beetje bijeenzetten in een hoekje van de tuin, dicht bij huis, kan het er verrassend van kleur zijn. Op een beschut plekje wordt de rhododendron praecox prachtig, samen met de vroegbloeiende hei, die bijna dezelfde kleur heeft. Half verscholen onder een struik bloeit het hemelsblauwe longkruid samen met de gele Doronicum en in de voorgrond staan Primula's in allerlei vreemde tinten. Ze zijn zoo klein, dat je wel op je knieën moet gaan liggen om er aan te ruiken!
Ook onder de rotsplanten komt van allerlei te voorschijn. De witte Arabis zal met een paar zachte dagen open zijn evenals de eerste viooltjes. Kleine Saxifraga's bloeien met lichte puntjes; eerst zien we niets, maar als we goed kijken, ontdekken we kleine, grijze blaadjes met heel fijne, rose bloempjes, als gekleurde speldeknoppen op een kussen.
Maar juist al dat heel jonge gebloei, zo vlak op de grond, is zo bekoorlijk. Het is zo teer dat we bang zijn voor de koude, gure nachten. Al deze rotsplanten zijn echter sterker dan we zouden denken: in het hooggebergte waar ze toch vandaan komen, zijn de contrasten tussen de temperatuur 's nachts en overdag immers ook heel groot.
Deze vroege bloeiers komen slechts tot hun recht als de tuin heel netjes en verzorgd is. Ligt alles nog vol takjes en rommel en is de grond tussen de planten niet gelijk gemaakt, het gras nog niet gemaaid, dan gaat deze kleurenrijkdom verloren. Maar we moeten onze ijver ook niet overdrijven en zo in het werk opgaan, dat we vergeten de bloemen te zien, maar ook dan, als we na eer zware taak moeizaam opstaan en een pijnlijke rug wrijven en opeens ontdekken hoe de eerste bloemen van de Prunus zijn opengegaan, dan is dit ene moment van vreugde de beloning voor vele uren van hard werk!
MIEN RUYS
De Telegraaf van zondag 27 april 1941